
Jurisprudentie
BB2121
Datum uitspraak2007-08-21
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4530 + 05/4531 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4530 + 05/4531 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering proceskosten in verband met inschakelen deskundigen en opvragen informatie. Limitatieve en forfaitaire karakter van de – exclusieve – regeling van de proceskostenveroordeling.
Uitspraak
05/4530 + 05/4531 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant],
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van respectievelijk 23 juni 2005, 04/795 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 27 juni 2005, 05/130 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende, door partijen niet bestreden, feiten.
Bij besluit van 29 december 2000 heeft het Uwv met ingang van 10 januari 2001 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juni 2001 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant beroep doen instellen bij de rechtbank.
Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft het Uwv bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 25 oktober 2001 wordt vastgesteld op 65 tot 80%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juni 2002 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant eveneens beroep doen instellen bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 30 januari 2003 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 12 juni 2001 en van 19 juni 2002 vernietigd, het Uwv opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen en bepaald dat het Uwv een besluit dient te nemen omtrent het verzoek om schadevergoeding in de vorm van betaling van de wettelijke rente. Voorts heeft zij het Uwv veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten ten bedrage van € 1.610,--, te weten de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft overwogen dat haar van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
Beide partijen hebben berust in de uitspraak van 30 januari 2003.
Bij brieven van 14 februari 2003 en 14 maart 2003 heeft de gemachtigde van appellant het Uwv verzocht in het nog te nemen schadebesluit tevens te betrekken de kosten die zijn gemaakt voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts en het Havenziekenhuis ten bedrage van € 121,34, de kosten voor het inschakelen van de arbeidsdeskundige G.J. van Assen van € 73,78 en de kosten voor de medische advisering door instituut Psychosofia van € 1.837,07, dus een totaalbedrag van
€ 2.032,19.
Ter uitvoering van de uitspraak van 30 januari 2003 heeft het Uwv op 16 februari 2004 een nieuw besluit genomen waarbij de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 29 december 2000 en van 28 augustus 2001 gegrond werden verklaard en appellant per 10 januari 2001 en per 25 oktober 2001 arbeidsongeschikt werd geacht in de mate van 80 tot 100%.
Tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit 1) heeft appellant beroep bij de rechtbank doen instellen. Aangevoerd is dat het Uwv heeft verzuimd in bestreden besluit 1 een besluit te nemen omtrent de in de brief van 14 maart 2003 genoemde kostenposten van in totaal € 2.032,19 en de kosten van rechtsbijstand.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv inmiddels op 17 augustus 2004 een afzonderlijk besluit had genomen met betrekking tot de in de brieven van 14 februari 2003 en 14 maart 2003 gevraagde kostenvergoeding van € 2.032,19, zodat appellant geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn tot deze kostenvergoeding beperkte beroep tegen het bestreden besluit 1.
Appellant kan zich niet met deze uitspraak verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het Uwv afwijzend beslist op het in de brieven van 14 februari 2003 en 14 maart 2003 gedane verzoek om vergoeding van proceskosten en schade. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 3 januari 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit 2) heeft appellant beroep doen instellen bij de rechtbank.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 3 februari 2003 (bedoeld is kennelijk: de uitspraak van 30 januari 2003, verzonden op 3 februari 2003), zodat deze uitspraak in rechte vaststaat. Bij die uitspraak is de geleden schade beperkt geacht tot de wettelijke rente en is geen aanleiding gezien appellant in aanmerking te brengen voor vergoeding van de thans opgevoerde proceskosten. Voor het alsnog vergoeden van deze kosten via de weg van schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats.
Appellant kan zich met deze uitspraak evenmin verenigen en heeft ook hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft thans de vraag te beantwoorden of het oordeel van de rechtbank, zoals neergelegd in de aangevallen uitspraken 1 en 2 in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de weigering van het Uwv om de (proces)kosten te vergoeden die appellant heeft gemaakt voor het inschakelen van deskundigen en het opvragen van medische inlichtingen in verband met procedures tegen de besluiten op bezwaar van 12 juni 2001 en van 19 juni 2002. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat met de uitspraak van 30 januari 2003 onherroepelijk is beslist over alle in de beroepsprocedures tegen de besluiten van 12 juni 2001 en
19 juni 2002 gevallen proceskosten. Nu geen vergoeding is toegekend voor de thans namens appellant opgevoerde proceskosten van € 2.032,19 staat in rechte vast dat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 oktober 2006 (LJN: AY9651), kan, gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de – exclusieve – regeling van de proceskostenveroordeling zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht, niet op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb een – aanvullende – veroordeling in de proceskosten worden uitgesproken. Uit de plaats en de strekking van artikel 8:75 moet worden afgeleid dat hiermee een exclusieve mogelijkheid aan de bestuursrechter wordt geboden om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een vergoeding van deze kosten via de weg van een verzoek om een zuiver schadebesluit is dan ook, anders dan appellant meent, evenmin plaats.
Ook naar het oordeel van de Raad heeft appellant geen rechtens te honoreren belang bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1 nu dit besluit zich beperkt tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 januari 2001 en per 25 oktober 2001 en het Uwv bij het bestreden besluit 2 een afzonderlijke beslissing heeft genomen over de kostenvergoeding die appellant met zijn beroep tegen het bestreden besluit 1 beoogde te bereiken.
De hoger beroepen slagen dus niet en de aangevallen uitspraken 1 en 2 komen voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
Bevestigt de aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.R. van der Vos.
DK